Recensie: De Snor van Jozsef Kiprich

Feyenoord is een beetje een rare club. Ik ken geen andere voetbalclub waar er steevast een beleefd applaus door het stadion klinkt als de grasmeester het veld betreedt, waar jarenlang voor de verzorger harder geklapt werd dan voor de spits, en waar voor de stadionspeaker een speciaal spandoek in het stadion hangt. Over die rare club heeft Michel van Egmond nu zijn beste verhalen gebundeld. Een recensie.

Dat Michel van Egmond de meest succesvolle Nederlandse voetbal chroniqeur van het moment is, lijdt weinig twijfel. Zijn boeken Gijp, Kieft enTopshow werden bestsellers en bekroond met prijzen. Volgens sommigen heeft hij persoonlijk voor een renaissance van het sportboek gezorgd. Dat is misschien wat overdreven, er worden veel goede sportboeken geschreven in Nederland, maar zeker is wel dat hij met vooral Gijp enKieft een groep mannen die doorgaans hoogstaans de scheurkalender op de wc las aan het lezen kreeg. Dat verdient grote waardering.

De methode van die boeken is vaak vergelijkbaar: Van Egmond beschrijft vergankelijkheid (van een tv-persoonlijkheid, van een ex-topspits, wellicht van een topclub) met een tamelijk eenvoudige maar zeer efficiënte pen. Hij schrijft geen lange verhandelingen, met veel komma’s en moeilijke woorden. Van Egmond schrijft wat hij ziet, en doet dat op simpele doch aantrekkelijke wijze.

Dat blijkt ook weer in De Snor van Jozsef Kiprich. Omdat Van Egmond jarenlang voor Feyenoord werkte, was hij overal bij. Hij zat tijdens een trainingskamp in Argentinië in de bus naast Ed de Goey, die maar niet “zijn bek” kon houden over hoe verschrikkelijk zo’n trainingskamp toch was. Hij voetbalde op de Antillen mee in een wedstrijd tegen een lokaal team, waarna Chris Gyan opmerkte dat hij Van Egmond’s stukjes dan wel niet kon lezen, maar hoopte dat hij beter schrijft dan voetbalt. Van Egmond dronk flessen Carlsberg met Jorgen Kristensen in diens kroeg in een klein Deens dorpje. Hij boomde met clublegende Fred Blankemeijer over vergane voetballers. Hij was de laatste die Jorien van den Herik, uitgebreid, interviewde over zijn vertrek bij Feyenoord.

Dat alles maakt het boek aantrekkelijk. Van Egmond was overal bij, observeerde en verhaalt erover zonder te vervallen in het klassieke geval van de schrijver die verliefd wordt op zijn subject. Of toch? In de promotie van het boek viel me op dat hij erg veel en erg romantiserend refereerde aan het constante lijden van de Feyenoord-supporter. Zeker, we lijden veel, maar god, de eeuwige cultivering daarvan begint me langzaam te vermoeien. Een keer een kampioenschap of zo zou ook wel lekker zijn, in plaats van wéér een seizoen lachen om onze eigen tranen. Maar gelukkig: in het boek komt daar weinig van terug. Het zijn mooie verhalen, soms zeker geromantiseerd, soms zeker gecultiveerd, maar nooit overdadig.

Toch wringt er ook iets. Van Egmond stelt een heleboel vragen – bijvoorbeeld: waarom wilde Arjen Erkel na z’n bevrijding uit gijzelaarschap als eerste zo graag de uitslag van Ajax – Feyenoord weten? En: hoe kan een blinde jongen enorm van een club houden die hij nooit zal zien spelen? – maar komt nergens met antwoorden. Dat is jammer. De afgelopen jaren is er een kleine boekenkast volgeschreven met boeken die ruwweg dezelfde vraag stelden – waarom is Feyenoord anders dan de rest? – en aan de hand van mooie, ontroerende en bijzondere verhalen voorbeelden gaven van die exceptionaliteit, maar niet met een antwoord kwamen. Als geen ander, juist omdat Van Egmond zolang binnen de club liep, was het de moeite waard geweest een poging te doen die antwoorden wél te geven.

Aan de andere kant: het succes van Van Egmond’s boeken zit nu eenmaal in de observatie, en niet het oordeel. Daar had hij succes mee met Gijp, met Kieft, metTopshow en nu ook met De Snor van Jozsef Kiprich. Het is een fraaie verzameling prachtige verhalen, het lezen zeer zeker waard.

Dit stuk verscheen eerder op In de Hekken.

Plaats een reactie